Gedichten
Auch das Schöne muss sterben!…
Siehe! Da weinen die Götter, es weinen die Göttinnen alle,
Dass das Schöne vergeht, dass das Vollkommene stirbt.
Friedrich Schiller, Nänie
Nenia
Wat lelijk is gaat dood, het schone sterft adembenemend. Zo bepaalden het de onsterfelijke goden. Wat lelijk is schreeuwt zijn bestaan bijeen, slaat eentonig de trommel van dodemansoren, blaast dansend macabere echo’s op tot kortstondige onsterfelijkheid. Wat lelijk is omklemt het schetteren van woorden, doch ontdaan van leven zinkt het toonloos in de Orcus van vergeten. Zo bepaalden het onbewogen de goden. Het schone, argeloos bloeit het tussen nachtadders, het taalt niet naar noemen, vreest de zwaartekracht van zinnen, luisterrijke liederen zingt het ohne Worte, weemoed ontstekend voor zo ver het oor reikt. De goden verleenden respijt het schone, verdaging van neergang; bewonderend aanschouwen zij de o zo kortstondig volmaakte: Ganymedes. Doch machteloos zien zij over zijn schouder de dood alledaags op afstand van handbereik. – Wat lelijk is hinnikt zijn gedoodverfde liederen voor verveelde Olympiërs. Maar van jou Ganymedes houden de goden beschroomd de adem in.