Werk in uitvoering
4. Waardoor-vragen en waarom-vragen
Wanneer wij Westerlingen in ons alledaagse spraakgebruik vragen waarom iets gebeurde, kunnen we daar twee verschillende dingen mee bedoelen. We vragen bijvoorbeeld: ‘Waarom is dat bord kapot?’
Antwoord 1: ‘Omdat Jan het op de grond liet vallen.’ Dit antwoord vertelt ons iets over de oorzaak waardoor het bord kapot viel.
Antwoord 2: ‘Omdat Jan boos was, gooide hij het op de grond.’ Dit antwoord vertelt ons iets over de reden waarom Jan het bord kapot smeet.
Wanneer wij vragen naar de oorzaak van iets, stellen wij een waardoor-vraag. In onze westerse traditie betekent dit dat wij willen weten welke natuurkrachten het breken van het bord hebben veroorzaakt. Wanneer wij vragen naar de reden van iets, stellen wij een waarom-vraag. In onze westerse traditie betekent dit dat wij op zoek zijn naar de intenties, de bedoelingen van de persoon die handelde.
In alledaagse situaties zeggen we vaak ‘waarom’ als we ‘waardoor’ bedoelen. ‘Waarom is Jan overleden?’ We vragen hier niet naar een intentie of een bedoeling maar naar een oorzaak; dus eigenlijk zouden we moeten vragen waardoor Jan overleden is. We zeggen: ‘Omdat hij uitgezaaide leverkanker had.’ Correct zou zijn: ‘Doordat hij uitgezaaide leverkanker had’.
Een dergelijk los gebruik van woorden is in het alledaagse spraakgebruik meestal geen probleem, omdat uit de context gewoonlijk wel duidelijk is wat we bedoelen. In de context van mijn verhaal is nauwkeurigheid echter wel vereist; dus maak ik vanaf hier onderscheid tussen waardoor-vragen (oorzaak) en waarom-vragen (reden).
Voor zowel de IJslander als de Ba-Ila vrouw was de oorzaak van de rampen die hen hadden getroffen vermoedelijk wel duidelijk: een ziekte, een ongeval, een natuurramp. Zij worstelden dan ook niet met het waardoor van die rampen, zij wilden begrijpen waarom die hen moesten treffen.Daarom waren zij op zoek naar een ‘Iemand’ (Moeder Natuur, Leza) die voor dit lijden verantwoordelijk was. Iemand die er een bepaalde bedoeling mee had, en hun zou kunnen duidelijk maken welke zin hunlijden had binnen het kader van die bedoelingen.
Op het eerste gezicht lijken hun twee verhalen variaties op één universeel thema: de mens, op zoek naar de zin van het lijden – en uiteindelijk van het leven waarvan dit lijden een onverbrekelijk onderdeel is. Zoals wel vaker misleidt ook hier het eerste gezicht de westerse blik. Het thema wordt niet universeel als een zinnigthema beschouwd, zoals de Ba-Ila vrouw ondervond toen zij op haar waarom-vraag precies dat antwoord kreeg waarvan Hegel zei dat het voor ‘ons’ (dat wil zeggen: ons Westerlingen) onacceptabel is: ‘Het is nu eenmaal niet anders; het noodlot (of Leza) heeft het zo gewild.’ Waarom? Daarom!
Het cruciale verschil tussen beide verhalen is dat er een vraag aan de orde komt die binnen de ene culturele traditie niet als zinnig wordt ervaren, terwijl hij binnen de andere onvermijdelijk blijft terugkomen. Dat laatste is goed beschouwd merkwaardiger dan het eerste. Het gaat hier namelijk om een buitengewoon eigenaardige vraag. Een vraag die tegelijkertijd een waardoor-vraag en een waarom-vraag is. Een vraag waarop het antwoord een gebeurtenis, proces of verschijnsel zowel verklaart als begrijpelijk maakt. Kan dat eigenlijk wel?
Om het verschil in ontvankelijkheid voor een dergelijke vraag te begrijpen, moeten we ons afvragen welke vooronderstellingen zo’n ‘onmogelijke’ vraag mogelijk maken. Dat wil zeggen: We moeten ons afvragen aan welke voorwaarden een wereldbeeld moet voldoen dat een dergelijke vraag niet alleen zinnig maakt, maar onvermijdelijk steeds opnieuw oproept. Dat doen we in het volgende gedachte-experiment.
Een ‘onmogelijk’ gedachte-experiment
Laten we ons een wereld voorstellen waarbinnen alle gebeurtenissen, processen en verschijnselen tegelijkertijd verklaarbaar en begrijpelijkzijn. Onder welke voorwaarden zou dat het geval kunnen zijn? ‘Verklaarbaar’ noemen we een gebeurtenis, proces of verschijnsel wanneer we de noodzakelijke en voldoende voorwaarden kunnen aangeven waaronder het zich moet voordoen zodra aan die voorwaarden is voldaan. ‘Begrijpelijk’ noemen we een handeling wanneer we kunnen inzien uit welke intentie of bedoeling die is voortgekomen. Op het eerste gezicht lijkt het uitgesloten om verklaren en begrijpen te laten samenvallen. Bij verklaarbaarheid gaat het om natuurwetten, bij begrijpen om intenties, motieven, opvattingen en doelen van personen. De Natuur heeft geen intenties of bedoelingen; evenmin gehoorzaamt zij aan een wetgever, zoals Nietzsche terecht opmerkte. Natuurwetten (in de zin van noodzakelijkheden) zijn er; we kunnen constateren dat ze er zijn en nagaan welke effecten zij hebben, maar begrijpen kunnen wij ze niet, omdat er aan natuurwetten geen bedoelingen ten grondslag liggen.
Om verklaarbaarheid en begrijpelijkheid te kunnen laten samenvallen, zouden we een merkwaardige figuur moeten introduceren die (a) intenties heeft en (b) die intenties tegelijkertijd als natuurverschijnselen tot uitdrukking kan brengen. Deze eigenaardige figuur – laten we hem Grote X noemen – zou dus in zoverre op een mens lijken dat hij intenties heeft, maar hij zou onmenselijk zijn omdat zijn intenties tevens gebeurtenissen, processen of verschijnselen in de wereld zijn, die de uitdrukking zijn van die intenties.
Een waarschuwing is hier op zijn plaats. Het woord ‘uitdrukking’ kan misverstanden oproepen indien we zouden veronderstellen dat er eerst een intentie is die dan vervolgens tot uitdrukking zou worden gebracht. In dat geval is het logisch mogelijk dat er tussen intentie en uitdrukking iets intervenieert, zoals dat bij mensen gewoonlijk het geval is. Mensen hebben immers de meeste omstandigheden waarin zij hun intenties willen realiseren niet in de hand. In het geval van Grote X is dit niet het geval: zijn intenties worden altijd en onmiddellijk omgezet in een gebeurtenis, proces of verschijnsel in de wereld waarvan hij alle factoren in de hand heeft. Anders gezegd: Grote X zou almachtig moeten zijn, wat inhoudt dat zijn intenties de noodzakelijke en voldoende voorwaarden vormen voor het optreden van elke gebeurtenis, het zich voltrekken van ieder proces en het optreden van elk verschijnsel in de wereld. In een wereld die tot stand werd gebracht door Grote X zou alles wat zich in die wereld voordoet tegelijkertijd verklaard kunnen worden en begrijpelijk zijn als uitdrukking van de intenties (bedoelingen, wil) van Grote X.
Wij hebben nu een wereld waarin het onmogelijke (begrijpen en verklaren tegelijkertijd) mogelijk is geworden. In een dergelijke wereld is het zinnig om te vragen naar de betekenis, de bedoeling, de reden van al datgene wat het geval is. Die reden ligt besloten in de wil van Grote X, van de bedoeling die Hij met de wereld heeft. Een aanvullende voorwaarde is vanzelfsprekend dat degene die de vraag stelt gelooft dat Grote X bestaat, dat Hij almachtig is, en dat alles in de wereld de uitdrukking is van zijn wil.[i]
Noten
[i] Dit gedachten-experiment is gebaseerd op S.N. Balagangadhara, ‘The Heathen in His Blindness. Asia, the West and the Dynamic of Religion. Leiden, etc.: E. J. Brill (1994), 329-339; Zie ook Divya Jhingran en S.N. Balagangadhara, As Others See Us. A Conversation on Cultural Differences. Lexington, KY (2015), 58-85.